Het voorkeursbeleid voor dieetpreparaten van zorgverzekeraar VGZ is in strijd met de Zorgverzekeringswet. De Hoge Raad heeft dit oordeel van het hof Arnhem-Leeuwarden op 6 november bevestigd. Het hof besliste eerder al dat het voorkeursbeleid van VGZ ertoe leidt dat patiënten niet de zorg krijgen waarop de Zorgverzekeringswet hen recht geeft.
VGZ heeft in 2013 besloten om voor dieetpreparaten een voorkeursbeleid te voeren met een beperkt aantal voorkeursproducten die afkomstig zijn van 1 fabrikant. Nutricia, de Nederlandse Vereniging van Diëtisten en een aantal patiëntenverenigingen startten een procedure tegen dit beleid van VGZ.
Het hof Arnhem-Leeuwarden stelde hierop vast dat de mogelijkheid van patiënten om andere producten te gebruiken dan de door VGZ geselecteerde voorkeursproducten te zeer werd beperkt. De Hoge Raad heeft de klachten van VGZ tegen dit oordeel verworpen. De Hoge Raad overweegt dat zorgverzekeraars weliswaar bij hun beleid rekening dienen te houden met de kosten van de zorg, maar dat dit er niet toe mag leiden dat niet de zorg wordt verstrekt waarop de wet aanspraak geeft.
Zorgverzekeraars sluiten ieder jaar overeenkomsten met afleveraars van dieetpreparaten, waaronder apotheken, waarin staat welke vergoeding zij krijgen voor de aflevering van dieetpreparaten aan verzekerden.
Meer over deze uitspraak op Rechtspraak.nl