Er is een aantal monoklonale antilichamen ontwikkeld voor gebruik bij besmetting met SARS-CoV-2. In klinisch onderzoek is aangetoond dat deze monoklonale antilichamen de virusreplicatie bij pas besmette niet-opgenomen patiënten in beperkte mate remmen.
In afwachting van eventuele registratie concludeert het EMA dat monoklonale antilichamen in specifieke gevallen kunnen worden toegepast bij hoogrisicopatiënten met aangetoonde COVID-19, die nog geen zuurstoftoediening nodig hebben.
Het is echter de vraag of monoklonale antilichamen een plaats hebben bij de behandeling van COVID-19. Op theoretische gronden zijn ze mogelijk toepasbaar bij immuungecompromitteerde patiënten.
Ge-Bu Plaatsbepaling
Wat is het standpunt van het Ge-Bu?
- Er is zeer beperkte effectiviteit van neutraliserende monoklonale antilichamen ten aanzien van virusreductie aangetoond. Deze remming is niet klinisch relevant.
- Rapportage over de werking op harde eindpunten zoals vermindering van ziekenhuisopname en progressie ziekte is tot nu toe slechts beperkt aangetoond in onderzoek peer-reviewedtijdschriften.
- Nadelen zijn de intraveneuze toediening en de naar verwachting hoge kosten.
- Het is niet duidelijk of neutraliserende monoklonale antilichamen een plaats hebben bij behandeling bij COVID-19. Op theoretische gronden zijn ze mogelijk toepasbaar bij immuungecompromitteerde patiënten.
Lees verder op de website van Stichting Geneesmiddelenbulletin (Ge-Bu)
Dit artikel speelt zo veel mogelijk in op de actualiteit rondom de vectorvaccins bij COVID-19 en is tot vlak voor verschijnen bijgewerkt. Onderzoeken en berichten die na 25 juni 2021 zijn gepubliceerd konden echter niet meer worden meegenomen.